School

Morgen weer naar school – weet niet echt wat ik daarvan vind. Ja je ziet iedereen weer, hoi! Leuk! Maar toch, er is iets wat me niet aanstaat. Je moet je naar een bepaald beeld gedragen. Je kunt jezelf niet echt zijn. En daar baal ik van.

Ze stellen ook altijd vragen, alsmaar die vragen! “Hoe gaat het met je?” “Wat heb je van het weekend gedaan?”. Alsof hun dat wat kan schelen?! NEE! Het boeit ze allemaal geen flikker, maar ze vragen het toch. Waarom? Omdat het van ze geacht wordt in deze rotmaatschappij!

Stel dat ze echt zouden vragen, hoe het met me gaat. Pff als ik de waarheid vertel, rennen ze gillend weg! Haha zwakkelingen! Ik zie ze al rondom m’n hoofd staan – naar binnen kijkend – oh wat zullen hun gezichten betrekken als ze het allemaal zien! Heerlijk! En ik zal ze allemaal uitlachen, want het is mijn hoofd, zijn mijn gedachten! En zodra ze naar binnen zijn gezogen, binnenin mijn gedachten, zal ik huppelend om ze heen dansen! Voor hun ogen zal ik m’n arm openhalen, of nee wacht, m’n been, nog beter! Terwijl het bloed langs m’n been loopt, zullen hun gezichten steeds witter worden… Totdat al het bloed uit hun gezicht is vertrokken..

Ha! Dan moeten ze eens komen met hun problemen. Ja ik vind het zoooo sneu voor je dat papa je die ene oh-zo-leuke jurkje niet wil geven… En inderdaad, ik zou ook echt zelfmoord plegen om die pukkel op je neus! Afschuwelijk! Dat je daarmee over straat durft te gaan.. Echt, tja, heel moeilijk! Flikker nou toch effe heel snel een eind op! Denk eens aan die anderen, weleens bij stil gestaan dat er mensen zijn die het gewoon echt moeilijk hebben!? Stel je wordt geboren met Aids. Stel je krijgt een ongeluk en je verliest controle over je eigen lichaam. Je hersenen doen het nog prima, maar je zit vast in een lichaam dat niet werkt. Oe lol.

Just me


Gedicht 1 – just me

I’m tired of life being denied me, it’s mine and I want it back!
People keep saying it’s for my own good, but how can that be if I don’t have a say in what goes on?
With a knife in my hand, I feel alive!
With a knife in my hand, reality slips from view.
They all say I can’t take it.
I think I can, the question is, can you?!
You and I are so alike, day by day, I watch you learn, as things go on.
We both need to take a separate road, to lead us home.
Will you hit the road or stay where you are?

Just me


Let me be

Is it still not good enough?
I gave you my life, even handled the knives.
I’m down on my knees, begging you please,
let me be, who I wanna be!
Stop trying to be my friend,
stop trying to change who I am.
I can’t give you my time
I need it myself.
I can’t give you the knife
I need ik myself.
Don’t you see, every look you give me,
every sigh I hear
Is only going to make me go deeper.
Just let me be, who I have to be..

Just me


Rising star

She was burning like a candle
Burning so bright,
too hot to handle.
not within my might.
Feeling like a moth attracted to the light,
not realizing, I made my last flight.

Job


Yraham

Yraham rende door de voor hem vertrouwde omgeving. Ver beneden hem, aan de voet van de berg, lag het dorp, en ver boven hem het glanzende licht van de maan. Naar alle kwartieren straalden aan het uiterste van het gezichtsveld de onbereikbare sterren, maar die negeerde hij. Annea bevond zich, speels vluchtend, een paar honderd meter onder hem. Hij kon haar lichaam voelen met zijn geest en zijn stemming steeg toen hij besefte dat ze zich zodadelijk door hem zou laten pakken. Ze waren al een heel eind van het dorp vandaan. Als ze nog verder door zouden rennen zouden ze in het gebied van de andere stam komen. Een moordlustige stam.
Annea stopte met rennen, nu. Hij zag haar glanzen in het sterrelicht en hij riep haar aan. Ze keerde zich loom om en zond losse signalen uit van seksuele opwinding. Hij maakte zijn aandrang bekend, ze antwoorde met rappe vibrerende liefdesgevoelens.
Hun communicatie was het gebied van gewone spraak al lang ontstegen; nu schoof ze door naar de hogere spectra van communicatie, de enige waarmee de pure emotie rechtstreeks kon worden overgebracht. In schitterende harmonieën schoten tedere wederzijdse sensitiviteiten die in woorden nooit hadden kunnen worden uitgedrukt, over en weer. Yraham en Annea huiverden van verrukking in elkanders nabijheid, en naarmate de afstand tussen hen kleiner werd, namen de geestverruimende sensaties toe. Yraham werd helemaal slap van de vrouwelijke signalen die door de lucht naar hem toe werd geslingerd. En toen, toen hun lichamen tegen elkaar kwamen voerde het samensmelten van hun lichamen hun vervoering nog op, en ging Yraham Annea in. Ogenblikkelijk werden ze beiden overspoeld door extase en ze klampten zich aan elkaar vast terwijl de natuur haar werk deed.
Zachtjes verbraken zij hun lichamelijke binding en gingen een beetje uiteen. Ze zwegen allebei, maar plotsling verbrak Annea de postcoïtale vreedzaamheid met een kreet van schrik. Er gleed een schaduw over hen heen, er was iets tussen hen en de maan in gekomen. Hij draaide zich om en zag een enorm, langgerekt gevaarte op hen afstormen. Hij had geen tijd om precies te zien hoe het eruitzag, want deze kant, die in de schaduw was werd verder alleen door sterrelicht beschenen, en leek niet te glanzen zoals metaal.
“Wat is dat?” schreeuwde Annea. Hij wist het niet. De Anderen hadden bij zijn weten nog nooit zulke dingen gebouwd, en trouwens, die kwamen helemaal niet vaak in dit gebied. “Vlucht, Annea, vlucht!” Maar dat hoefde hij haar niet te vertellen. Ze had haar vleugels al uitgeslagen, evenals de zijne, en ze schoten weg.
Het dorp leek opeens leek erg ver weg en er was hier geen dekking. Yraham koerste van Annea weg en beval haar van richting te veranderen. Zijn hoop dat hij de achtervolger bij Annea vandaan zou kunnen lokken werd vervuld; het ding volgde hem, en hij merkte dat het hem in snelheid verre overtrof.
Er schoot iets uit de neus van het grote gevaarte te voorschijn. Ondanks zijn roekeloze vliegen en manoeuvres kon Yraham er niet aan ontkomen. Het was niet veel meer dan een vlak platformpje met een koepel eroverheen, maar het was ruimschoots in staat zijn snelheid te evenaren en algauw was het binnen handbereik. Yraham vloekte wanhopig toen krachtige zweepdunne tentakels naar buiten kwamen en hem beetgrepen, zijn vleugels vastklemde en hem onverbiddelijk meesleepten naar het dreigende zwarte gevaarte.

“Hadden we dat nou wel aan boord moeten nemen?” vroeg Estru. “Misschien is het wel gevaarlijk. En kan het ons vergiftigen of zo.” De middelbare dame met de violet gespoelde haren keek even op van de schrijftafel waar ze de gebeurtenissen op het video scherm gadesloeg. “Je bent veel te achterdochtig, ” zei ze verwijtend met een rijpe en beheerste stem. “We zullen het eerst onderzoeken in de luchtsluis voor we het verder binnenbrengen, maar ik geloof niet dat het erg gevaarlijk is. Wat ik wel eens zou willen weten, is wat die twee daar dede, toen wij ze snapten.”
Estru boog zich over haar heen om op het scherm te kunnen kijken. Het voorwerp dat werd binnengehaald was organisch, had een soort doorzichtige gloed. Het bezat behalve armen en benen ook vleugels. En een zeer interesant uitziend hoofd, het leek mensenlijk. De plek waar het haar had moeten zitten was niet helemaal duidelijk te zien. Het was alsof je over een vuur heen keek, de lucht trilde. “Waar lijkt het volgens jou dan op, Amara?”
Ze hield haar hoofd een tikje schuin. “Nou, het lijkt op een mooie vangst.” Amara haalde haar schouders op. “Nou ja, we komen er later wel achter wat we precies hebben gevangen.” Ze zette een schakelaar om. “Aspar, zei jij niet dat die dingen aan het zenden waren toen we ertussen kwamen?” Er klonk een mannenstem over de intercom. “Ja. Op erg hoge frequenties, en heel rijk gemoduleerd. Ik begrijp er niets van. Het lijkt een beetje op muziek. En toen was er even stilte en daarna een fragment van een conversatie van woorden.”
“Wat voor taal?” “Geen taal die ik ken, ik herkende er niets van.” “Laat eens horen.” Amara hield de opnametoets ingedrukt toen het korte gesprek door de luidspreker klonk. “Dank je, Asper.” zei ze en zette zijn lijn uit. Met gefronst voorhoofd speelde ze het stukje band een paar maal achter elkaar af; eerst een vrouwenstem, dan die van een man.
“Ik kan er ook niets van maken,” zei Estru. “Wat is dat?” Er trok een verbaasde uitdrukking over haar gezicht. “Wat zeggen ze?” “Niet veel, ze hebben het duidelijk over zichzelf.” Ze speelde de angstige ademloze stemmen nog eens af.
“Het meisje zegt: ‘Wat is dat?’ Ze is nogal geschrokken .En dan zegt de man zoiets als ‘Vlucht, er vandoor!’ Ik geloof dat hij het meisje bij de naam noemt: Annea.”
“Hmmm. Annea.” Estru dacht na. Wat zou hij met het vriendje van Annea kunnen doen?

Nu vraag ik aan u, als lezer. Hoeveel zou de Mens al aan pure schoonheid kapot gemaakt hebben? Wat hebben wij als Europeanen, andere culturen aangedaan, voor het goud, of de kennis? Wat deden de nazi’s in de kampen toen ze man en vrouw scheidden? Wat hebben wij als Nederlanders onze slaven aangedaan? Zouden wij ook vrienden uit elkaar getrokken hebben? Waar hebben wij ons schuldig aan gemaakt? Hebben wij bloed aan onze handen? Heb jij bloed aan je handen?

Job